de knoop de buik ik steek het bier het fruit de brief bruin de fles hij gaat de vis het vlees de geit de tram de zee broer wij staan het stuur ik kruip ik bleef mei de wei vuil het spook het plein plus de ster ik zwom de deur klein druk zwaar dwaas tien groen het net de snuit de gleuf ruim diep de groep de spuit stuk de tuin ik snik de kleur de zoon lui de heer tien het stuur de klei de kleur de uil ziek ik sliep lief niet hij staat de reis het spel ik won het vuur ik zie slim smal de man het luik de stam ik zweet uit de knop ik stop ik sliep ik kroop ik speel wie de trein de soep het huis de broek het snoep de knal ik zei de friet de muis de spin een de steen de fluit het ei de kuil de stoel de knoop de buik ik steek het bier het fruit de brief bruin de fles hij gaat de vis het vlees de geit de tram de zee broer wij staan het stuur ik kruip ik bleef mei de wei vuil het spook het plein plus de ster ik zwom de deur klein druk zwaar dwaas tien groen het net de snuit de gleuf ruim diep de groep de spuit stuk de tuin ik snik de kleur de zoon lui de heer tien het stuur de klei de kleur de uil ziek ik sliep lief niet hij staat de reis het spel ik won het vuur ik zie slim smal de man het luik de stam ik zweet uit de knop ik stop ik sliep ik kroop ik speel wie de trein de soep het huis de broek het snoep de knal ik zei de friet de muis de spin een de steen de fluit het ei de kuil de stoel
(Print) Use this randomly generated list as your call list when playing the game. Place some kind of mark (like an X, a checkmark, a dot, tally mark, etc) on each cell as you announce it, to keep track. You can also cut out each item, place them in a bag and pull words from the bag.
N-de knoop
O-de buik
B-ik steek
O-het bier
B-het fruit
O-de brief
N-bruin
G-de fles
O-hij gaat
B-de vis
G-het vlees
N-de geit
O-de tram
I-de zee
N-broer
G-wij staan
N-het stuur
B-ik kruip
O-ik bleef
B-mei
I-de wei
I-vuil
G-het spook
I-het plein
N-plus
B-de ster
I-ik zwom
N-de deur
B-klein
O-druk
I-zwaar
I-dwaas
B-tien
G-groen
G-het net
I-de snuit
B-de gleuf
O-ruim
I-diep
N-de groep
G-de spuit
O-stuk
N-de tuin
N-ik snik
I-de kleur
G-de zoon
B-lui
B-de heer
G-tien
I-het stuur
B-de klei
N-de kleur
G-de uil
G-ziek
O-ik sliep
O-lief
B-niet
O-hij staat
G-de reis
N-het spel
N-ik won
I-het vuur
I-ik zie
B-slim
I-smal
I-de man
O-het luik
B-de stam
B-ik zweet
B-uit
O-de knop
O-ik stop
B-ik sliep
G-ik kroop
I-ik speel
G-wie
N-de trein
N-de soep
G-het huis
I-de broek
I-het snoep
G-de knal
O-ik zei
N-de friet
G-de muis
B-de spin
O-een
G-de steen
N-de fluit
N-het ei
O-de kuil
I-de stoel