jouer àla balleraconterenfinun(e-)mailnagerHij heeftgepraat.Vousavezparlé.daarna,danVous avezaidéChantal.J’aiparlé.J’aijoué dupiano.avoirchaudwinnenZij heeftgewerkt.unecarteTu astoutcompris.Ils ontchanté.eenwandelingZij hebbengezwommen.unemainarriverIk hebgegeten.Tu esrentré.eenboot,schipmet dekaartenspelenZij hebbenbananengekocht.àbientôtVousêtesarrivés.Nousavonsnagé.eenvingerWij zijngevallen.(de zondag)doorbrengenIls ontmangé.eenwandelingmakenElle atravaillé.gistereneenbeenJij bentaangekomen.d'abordIk hebgewerkt.Ik heb eenwandelinggemaakt.Ik hebgeholpen.Il a faitdusport.Elle ajoué dupiano.vroegaankomenHij isvertrokken.uneballehetkoudhebbenTu ascommencé.J’ainagé.Noussommesarrivés.Zijhebbengewerkt.Julliehebbenallesbegrepen.WijhebbenEvageholpen.Wijhebbengepraat.avantlaleçonHij heeftgezongen.jouer àla balleraconterenfinun(e-)mailnagerHij heeftgepraat.Vousavezparlé.daarna,danVous avezaidéChantal.J’aiparlé.J’aijoué dupiano.avoirchaudwinnenZij heeftgewerkt.unecarteTu astoutcompris.Ils ontchanté.eenwandelingZij hebbengezwommen.unemainarriverIk hebgegeten.Tu esrentré.eenboot,schipmet dekaartenspelenZij hebbenbananengekocht.àbientôtVousêtesarrivés.Nousavonsnagé.eenvingerWij zijngevallen.(de zondag)doorbrengenIls ontmangé.eenwandelingmakenElle atravaillé.gistereneenbeenJij bentaangekomen.d'abordIk hebgewerkt.Ik heb eenwandelinggemaakt.Ik hebgeholpen.Il a faitdusport.Elle ajoué dupiano.vroegaankomenHij isvertrokken.uneballehetkoudhebbenTu ascommencé.J’ainagé.Noussommesarrivés.Zijhebbengewerkt.Julliehebbenallesbegrepen.WijhebbenEvageholpen.Wijhebbengepraat.avantlaleçonHij heeftgezongen.

Unité 26 - Call List

(Print) Use this randomly generated list as your call list when playing the game. There is no need to say the BINGO column name. Place some kind of mark (like an X, a checkmark, a dot, tally mark, etc) on each cell as you announce it, to keep track. You can also cut out each item, place them in a bag and pull words from the bag.


1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
  1. jouer à la balle
  2. raconter
  3. enfin
  4. un (e-)mail
  5. nager
  6. Hij heeft gepraat.
  7. Vous avez parlé.
  8. daarna, dan
  9. Vous avez aidé Chantal.
  10. J’ai parlé.
  11. J’ai joué du piano.
  12. avoir chaud
  13. winnen
  14. Zij heeft gewerkt.
  15. une carte
  16. Tu as tout compris.
  17. Ils ont chanté.
  18. een wandeling
  19. Zij hebben gezwommen.
  20. une main
  21. arriver
  22. Ik heb gegeten.
  23. Tu es rentré.
  24. een boot, schip
  25. met de kaarten spelen
  26. Zij hebben bananen gekocht.
  27. à bientôt
  28. Vous êtes arrivés.
  29. Nous avons nagé.
  30. een vinger
  31. Wij zijn gevallen.
  32. (de zondag) doorbrengen
  33. Ils ont mangé.
  34. een wandeling maken
  35. Elle a travaillé.
  36. gisteren
  37. een been
  38. Jij bent aangekomen.
  39. d'abord
  40. Ik heb gewerkt.
  41. Ik heb een wandeling gemaakt.
  42. Ik heb geholpen.
  43. Il a fait du sport.
  44. Elle a joué du piano.
  45. vroeg aankomen
  46. Hij is vertrokken.
  47. une balle
  48. het koud hebben
  49. Tu as commencé.
  50. J’ai nagé.
  51. Nous sommes arrivés.
  52. Zij hebben gewerkt.
  53. Jullie hebben alles begrepen.
  54. Wij hebben Eva geholpen.
  55. Wij hebben gepraat.
  56. avant la leçon
  57. Hij heeft gezongen.