pratenHij heeftmet dedocentgepraat.voorschrijvenDe dokter heeftnieuwemedicijnenvoorgeschreven.etenIk hebeen appelgegeten.vragenHij heeft zijnmoeder omhulpgevraagd.lezenWij hebbeneen mooiboekgelezen.makenHij heeftzijnhuiswerkgemaakt.oefenenIk heb denieuwewoordengeoefend.ophalenIk hebmedicijnenopgehaaldbij deapotheek.drinkenMijn dochterheeftsinaasappelsapgedronken.luisterenIk hebnaar deradiogeluisterd.werkenMijn vrouwheeft dehele daggewerkt.rijdenZij zijnnaarFrankrijkgereden.zijnZij is naarde doktergeweest.kopenHij heeft eennieuwe pengekocht.gaanJullie zijnvroegnaar huisgegaan.zoekenIk heb hetantwoordop internetgezocht.innemenIk heb mijnmedicijneningenomen.vertellenJij hebteen mooiverhaalverteld.lerenIk hebveelgeleerd.schrijvenIk heb eene-mailgeschreven.pratenHij heeftmet dedocentgepraat.voorschrijvenDe dokter heeftnieuwemedicijnenvoorgeschreven.etenIk hebeen appelgegeten.vragenHij heeft zijnmoeder omhulpgevraagd.lezenWij hebbeneen mooiboekgelezen.makenHij heeftzijnhuiswerkgemaakt.oefenenIk heb denieuwewoordengeoefend.ophalenIk hebmedicijnenopgehaaldbij deapotheek.drinkenMijn dochterheeftsinaasappelsapgedronken.luisterenIk hebnaar deradiogeluisterd.werkenMijn vrouwheeft dehele daggewerkt.rijdenZij zijnnaarFrankrijkgereden.zijnZij is naarde doktergeweest.kopenHij heeft eennieuwe pengekocht.gaanJullie zijnvroegnaar huisgegaan.zoekenIk heb hetantwoordop internetgezocht.innemenIk heb mijnmedicijneningenomen.vertellenJij hebteen mooiverhaalverteld.lerenIk hebveelgeleerd.schrijvenIk heb eene-mailgeschreven.

Voltooide tijd 1 - Call List

(Print) Use this randomly generated list as your call list when playing the game. There is no need to say the BINGO column name. Place some kind of mark (like an X, a checkmark, a dot, tally mark, etc) on each cell as you announce it, to keep track. You can also cut out each item, place them in a bag and pull words from the bag.


1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
  1. Hij heeft met de docent gepraat.
    praten
  2. De dokter heeft nieuwe medicijnen voorgeschreven.
    voorschrijven
  3. Ik heb een appel gegeten.
    eten
  4. Hij heeft zijn moeder om hulp gevraagd.
    vragen
  5. Wij hebben een mooi boek gelezen.
    lezen
  6. Hij heeft zijn huiswerk gemaakt.
    maken
  7. Ik heb de nieuwe woorden geoefend.
    oefenen
  8. Ik heb medicijnen opgehaald bij de apotheek.
    ophalen
  9. Mijn dochter heeft sinaasappelsap gedronken.
    drinken
  10. Ik heb naar de radio geluisterd.
    luisteren
  11. Mijn vrouw heeft de hele dag gewerkt.
    werken
  12. Zij zijn naar Frankrijk gereden.
    rijden
  13. Zij is naar de dokter geweest.
    zijn
  14. Hij heeft een nieuwe pen gekocht.
    kopen
  15. Jullie zijn vroeg naar huis gegaan.
    gaan
  16. Ik heb het antwoord op internet gezocht.
    zoeken
  17. Ik heb mijn medicijnen ingenomen.
    innemen
  18. Jij hebt een mooi verhaal verteld.
    vertellen
  19. Ik heb veel geleerd.
    leren
  20. Ik heb een e-mail geschreven.
    schrijven