je –iktu as –jij hebtils – zij(meervoudm)nousavons –wijhebbenvous êtes– julliezijn, ubentelles ont –zij hebben(v)tu es –jij bentje suis– ikbenêtre -zijnnoussommes– wij zijnellessont – zijzijn (v)il a –hijheeftelle est– zij isil –hijnous– wijtu –jijvous avez– julliehebben, uheeftvous –jullie, uils sont– zijzijn (m)on –men,wijelles – zij(meervoudv)elle a –zijheeftelle– zijon a –menheeft, wijhebbenavoir –hebbenon est –men is,wij zijnil est– hij isils ont –zij hebben(m)j’ai –ik hebje –iktu as –jij hebtils – zij(meervoudm)nousavons –wijhebbenvous êtes– julliezijn, ubentelles ont –zij hebben(v)tu es –jij bentje suis– ikbenêtre -zijnnoussommes– wij zijnellessont – zijzijn (v)il a –hijheeftelle est– zij isil –hijnous– wijtu –jijvous avez– julliehebben, uheeftvous –jullie, uils sont– zijzijn (m)on –men,wijelles – zij(meervoudv)elle a –zijheeftelle– zijon a –menheeft, wijhebbenavoir –hebbenon est –men is,wij zijnil est– hij isils ont –zij hebben(m)j’ai –ik heb

1mh3 - Call List

(Print) Use this randomly generated list as your call list when playing the game. There is no need to say the BINGO column name. Place some kind of mark (like an X, a checkmark, a dot, tally mark, etc) on each cell as you announce it, to keep track. You can also cut out each item, place them in a bag and pull words from the bag.


1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
  1. je – ik
  2. tu as – jij hebt
  3. ils – zij (meervoud m)
  4. nous avons – wij hebben
  5. vous êtes – jullie zijn, u bent
  6. elles ont – zij hebben (v)
  7. tu es – jij bent
  8. je suis – ik ben
  9. être - zijn
  10. nous sommes – wij zijn
  11. elles sont – zij zijn (v)
  12. il a – hij heeft
  13. elle est – zij is
  14. il – hij
  15. nous – wij
  16. tu – jij
  17. vous avez – jullie hebben, u heeft
  18. vous – jullie, u
  19. ils sont – zij zijn (m)
  20. on – men, wij
  21. elles – zij (meervoud v)
  22. elle a – zij heeft
  23. elle – zij
  24. on a – men heeft, wij hebben
  25. avoir – hebben
  26. on est – men is, wij zijn
  27. il est – hij is
  28. ils ont – zij hebben (m)
  29. j’ai – ik heb