Sinterklaas komt uit Spanje. Alle kinderen krijgen een cadeau in hun schoen. In de zak van Piet zitten cadeautjes en snoep. Sinterklaas heeft een lange witte baard. Het paard van Sinterklaas is wit. Piet klimt door de schoorsteen. In de schoen doen ze een mandarijn of een wortel. Piet draagt een zak op zijn rug. Het paard van Sinterklaas rijdt op het dak. De kinderen zetten hun schoen bij de kachel. Kinderen denken dat Sinterklaas nog leeft. Piet heeft een veer op zijn muts. De kinderen zingen een liedje voor Sinterklaas. Sinterklaas komt met een schip naar Nederland. Piet doet een cadeautje in de schoen. Sinterklaas heeft een wit paard. Sinterklaas is een oude man. Pepernoten en speculaas horen bij Sinterklaas. Op 5 december is het Sinterklaasfeest. Sinterklaas komt uit Spanje. Alle kinderen krijgen een cadeau in hun schoen. In de zak van Piet zitten cadeautjes en snoep. Sinterklaas heeft een lange witte baard. Het paard van Sinterklaas is wit. Piet klimt door de schoorsteen. In de schoen doen ze een mandarijn of een wortel. Piet draagt een zak op zijn rug. Het paard van Sinterklaas rijdt op het dak. De kinderen zetten hun schoen bij de kachel. Kinderen denken dat Sinterklaas nog leeft. Piet heeft een veer op zijn muts. De kinderen zingen een liedje voor Sinterklaas. Sinterklaas komt met een schip naar Nederland. Piet doet een cadeautje in de schoen. Sinterklaas heeft een wit paard. Sinterklaas is een oude man. Pepernoten en speculaas horen bij Sinterklaas. Op 5 december is het Sinterklaasfeest.
(Print) Use this randomly generated list as your call list when playing the game. There is no need to say the BINGO column name. Place some kind of mark (like an X, a checkmark, a dot, tally mark, etc) on each cell as you announce it, to keep track. You can also cut out each item, place them in a bag and pull words from the bag.
Sinterklaas komt uit Spanje.
Alle kinderen krijgen een cadeau in hun schoen.
In de zak van Piet zitten cadeautjes en snoep.
Sinterklaas heeft een lange witte baard.
Het paard van Sinterklaas is wit.
Piet klimt door de schoorsteen.
In de schoen doen ze een mandarijn of een wortel.
Piet draagt een zak op zijn rug.
Het paard van Sinterklaas rijdt op het dak.
De kinderen zetten hun schoen bij de kachel.
Kinderen denken dat Sinterklaas nog leeft.
Piet heeft een veer op zijn muts.
De kinderen zingen een liedje voor Sinterklaas.
Sinterklaas komt met een schip naar Nederland.
Piet doet een cadeautje in de schoen.
Sinterklaas heeft een wit paard.
Sinterklaas is een oude man.
Pepernoten en speculaas horen bij Sinterklaas.
Op 5 december is het Sinterklaasfeest.