Heb je in de vakantie de vuilzak buiten... (zetten) Heb je in de vakantie bij familie... (zijn) Heb je in de vakantie... (dansen) Heb je in de vakantie kleren... (kopen) Heb je in de vakantie rekeningen... (betalen) Nederlands studeren Heb je in de vakantie naar de supermarkt... (zijn) Heb je in de vakantie naar muziek... (luisteren) Heb je in de vakantie... (sporten) Heb je in de vakantie eten... (maken) Heb je in de vakantie je huis... (poetsen) Heb je in de vakantie met de fiets... (rijden) Heb je in de vakantie kip... (eten) Heb je in de vakantie met familie... (bellen) Heb je in de vakantie iets online... (kopen) Heb je in de vakantie met je buren... (praten) Heb je in de vakantie naar Antwerpen... (gaan) Heb je in de vakantie... (werken) Heb je in de vakantie Nederlands... (studeren) Heb je in de vakantie... (lachen) Heb je in de vakantie de vuilzak buiten... (zetten) Heb je in de vakantie bij familie... (zijn) Heb je in de vakantie... (dansen) Heb je in de vakantie kleren... (kopen) Heb je in de vakantie rekeningen... (betalen) Nederlands studeren Heb je in de vakantie naar de supermarkt... (zijn) Heb je in de vakantie naar muziek... (luisteren) Heb je in de vakantie... (sporten) Heb je in de vakantie eten... (maken) Heb je in de vakantie je huis... (poetsen) Heb je in de vakantie met de fiets... (rijden) Heb je in de vakantie kip... (eten) Heb je in de vakantie met familie... (bellen) Heb je in de vakantie iets online... (kopen) Heb je in de vakantie met je buren... (praten) Heb je in de vakantie naar Antwerpen... (gaan) Heb je in de vakantie... (werken) Heb je in de vakantie Nederlands... (studeren) Heb je in de vakantie... (lachen)
(Print) Use this randomly generated list as your call list when playing the game. There is no need to say the BINGO column name. Place some kind of mark (like an X, a checkmark, a dot, tally mark, etc) on each cell as you announce it, to keep track. You can also cut out each item, place them in a bag and pull words from the bag.
Heb je in de vakantie de vuilzak buiten... (zetten)
Heb je in de vakantie bij familie... (zijn)
Heb je in de vakantie... (dansen)
Heb je in de vakantie kleren... (kopen)
Heb je in de vakantie rekeningen... (betalen)
Nederlands studeren
Heb je in de vakantie naar de supermarkt... (zijn)
Heb je in de vakantie naar muziek... (luisteren)
Heb je in de vakantie... (sporten)
Heb je in de vakantie eten... (maken)
Heb je in de vakantie je huis... (poetsen)
Heb je in de vakantie met de fiets... (rijden)
Heb je in de vakantie kip... (eten)
Heb je in de vakantie met familie... (bellen)
Heb je in de vakantie iets online... (kopen)
Heb je in de vakantie met je buren... (praten)
Heb je in de vakantie naar Antwerpen... (gaan)
Heb je in de vakantie... (werken)
Heb je in de vakantie Nederlands... (studeren)
Heb je in de vakantie... (lachen)