hetstationalorselleazijnregardercommentilssontgaanl'anniver-sairelepapanoussommesàklaartotgauwjoyeuxdemuziekelletrèsbieneencdEllesvontoù?sûrhallo,dagWat isdat?jijgaatl'instantethetogenblikblij,tevredenjijmijhijhebbenhij isçaalors!jehijheeftàbientôttuwijeenschoolgaathet?vrolijkdéjàvoorpourhetgeluktuvasBiensûr!legarageneezij zijn(mannelijk)Hij gaatnaar ...à cesoiricieengelukWat ishet?j'aihetgeschenkaimerlecadeauJe suisici.nousjijhebtgoedwijhebbenzijheeftLe dînerest prêt.ellesvontneemaar!zij hebben(vrouwelijk)unemaisonunséjourhetspelzij gaan(mannelijk)jesuisQu'est-ce quec'est?houdenvantotziensTu esoù?il aeenwinkeluncadeaueenavondmaal(nu)aluninstantikhebelleestwijzijnwaarVousallezoù?ililsontdegaragetoinousallonsTu vasoù?unjeuhierellesontleséjourwijgaanvousavezdanunemamandepapaunbureaudewerkkamerdewinkelWie ishet?unechanceWaargaan jullienaartoe?C'estquoi?Ben jezeker?eenverjaardagbonmoizij(mannelijkmeervoud)jullie/ukijkenjaeenogenblikunegarelagarecontentTu essûre?hethuisdansJa vaisà ...avecdemamaIl vaoù?watikouieenpapazij zijn(vrouwelijk)zij istu esenlachanceWaar gajenaartoe?prêtuneécolejijbenteenwerkkamerl'écolezij hebben(mannelijk)eenhuisquihijgaatformidabelil vaundînerlemagasinformidabledeschoollejeumodernledînertotmorgenC'estqui?jouaurevoirsalutikbenWaaris hij?pourquoiàdemainunanniver-sairejevaisjulliezijn/ ubentwiehetavondmaalzij(vrouwelijkmeervoud)zij(enkelvoud)ellevagoedçava?allerbeaucoupheelHetavondmaalis klaar.eenmamaIl estoù?eengeschenkgoededagjulliegaan/ ugaatvoustotmodernedeverjaardagmetZeker,natuurlijk!daar is/daarzijnnonwaaromilsvontzekerlebureauWaarben je?zij gaan(vrouwelijk)ungaragebonjourlamamanil estRegardeun peuvoilàilsIk ganaar ...ellesveellamusiqueKijkeven.inhoevousêtesêtreWaargaat hijnaartoe?ik gaunCDzijgaateenwoonkamerquoieenspelavoireenstationunpapaeengarageleCDIl vaà ...julliehebben/u hebtdewoonkamervousalleznousavonsdecdtotvanavondunmagasinellessontlamaisontu asIk benhier.daarhetstationalorselleazijnregardercommentilssontgaanl'anniver-sairelepapanoussommesàklaartotgauwjoyeuxdemuziekelletrèsbieneencdEllesvontoù?sûrhallo,dagWat isdat?jijgaatl'instantethetogenblikblij,tevredenjijmijhijhebbenhij isçaalors!jehijheeftàbientôttuwijeenschoolgaathet?vrolijkdéjàvoorpourhetgeluktuvasBiensûr!legarageneezij zijn(mannelijk)Hij gaatnaar ...à cesoiricieengelukWat ishet?j'aihetgeschenkaimerlecadeauJe suisici.nousjijhebtgoedwijhebbenzijheeftLe dînerest prêt.ellesvontneemaar!zij hebben(vrouwelijk)unemaisonunséjourhetspelzij gaan(mannelijk)jesuisQu'est-ce quec'est?houdenvantotziensTu esoù?il aeenwinkeluncadeaueenavondmaal(nu)aluninstantikhebelleestwijzijnwaarVousallezoù?ililsontdegaragetoinousallonsTu vasoù?unjeuhierellesontleséjourwijgaanvousavezdanunemamandepapaunbureaudewerkkamerdewinkelWie ishet?unechanceWaargaan jullienaartoe?C'estquoi?Ben jezeker?eenverjaardagbonmoizij(mannelijkmeervoud)jullie/ukijkenjaeenogenblikunegarelagarecontentTu essûre?hethuisdansJa vaisà ...avecdemamaIl vaoù?watikouieenpapazij zijn(vrouwelijk)zij istu esenlachanceWaar gajenaartoe?prêtuneécolejijbenteenwerkkamerl'écolezij hebben(mannelijk)eenhuisquihijgaatformidabelil vaundînerlemagasinformidabledeschoollejeumodernledînertotmorgenC'estqui?jouaurevoirsalutikbenWaaris hij?pourquoiàdemainunanniver-sairejevaisjulliezijn/ ubentwiehetavondmaalzij(vrouwelijkmeervoud)zij(enkelvoud)ellevagoedçava?allerbeaucoupheelHetavondmaalis klaar.eenmamaIl estoù?eengeschenkgoededagjulliegaan/ ugaatvoustotmodernedeverjaardagmetZeker,natuurlijk!daar is/daarzijnnonwaaromilsvontzekerlebureauWaarben je?zij gaan(vrouwelijk)ungaragebonjourlamamanil estRegardeun peuvoilàilsIk ganaar ...ellesveellamusiqueKijkeven.inhoevousêtesêtreWaargaat hijnaartoe?ik gaunCDzijgaateenwoonkamerquoieenspelavoireenstationunpapaeengarageleCDIl vaà ...julliehebben/u hebtdewoonkamervousalleznousavonsdecdtotvanavondunmagasinellessontlamaisontu asIk benhier.daar

Woorden schat Frans - Call List

(Print) Use this randomly generated list as your call list when playing the game. There is no need to say the BINGO column name. Place some kind of mark (like an X, a checkmark, a dot, tally mark, etc) on each cell as you announce it, to keep track. You can also cut out each item, place them in a bag and pull words from the bag.


1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
151
152
153
154
155
156
157
158
159
160
161
162
163
164
165
166
167
168
169
170
171
172
173
174
175
176
177
178
179
180
181
182
183
184
185
186
187
188
189
190
191
192
193
194
195
196
197
198
199
200
201
202
203
204
205
206
207
208
209
210
211
212
213
214
215
216
217
218
219
220
221
222
223
224
225
226
227
228
229
230
231
232
233
234
235
236
237
238
239
240
241
242
243
244
245
  1. het station
  2. alors
  3. elle a
  4. zijn
  5. regarder
  6. comment
  7. ils sont
  8. gaan
  9. l'anniver-saire
  10. le papa
  11. nous sommes
  12. à
  13. klaar
  14. tot gauw
  15. joyeux
  16. de muziek
  17. elle
  18. très
  19. bien
  20. een cd
  21. Elles vont où?
  22. sûr
  23. hallo, dag
  24. Wat is dat?
  25. jij gaat
  26. l'instant
  27. et
  28. het ogenblik
  29. blij, tevreden
  30. jij
  31. mij
  32. hij
  33. hebben
  34. hij is
  35. ça alors!
  36. je
  37. hij heeft
  38. à bientôt
  39. tu
  40. wij
  41. een school
  42. gaat het?
  43. vrolijk
  44. déjà
  45. voor
  46. pour
  47. het geluk
  48. tu vas
  49. Bien sûr!
  50. le garage
  51. nee
  52. zij zijn (mannelijk)
  53. Hij gaat naar ...
  54. à ce soir
  55. ici
  56. een geluk
  57. Wat is het?
  58. j'ai
  59. het geschenk
  60. aimer
  61. le cadeau
  62. Je suis ici.
  63. nous
  64. jij hebt
  65. goed
  66. wij hebben
  67. zij heeft
  68. Le dîner est prêt.
  69. elles vont
  70. nee maar!
  71. zij hebben (vrouwelijk)
  72. une maison
  73. un séjour
  74. het spel
  75. zij gaan (mannelijk)
  76. je suis
  77. Qu'est-ce que c'est?
  78. houden van
  79. tot ziens
  80. Tu es où?
  81. il a
  82. een winkel
  83. un cadeau
  84. een avondmaal
  85. (nu) al
  86. un instant
  87. ik heb
  88. elle est
  89. wij zijn
  90. waar
  91. Vous allez où?
  92. il
  93. ils ont
  94. de garage
  95. toi
  96. nous allons
  97. Tu vas où?
  98. un jeu
  99. hier
  100. elles ont
  101. le séjour
  102. wij gaan
  103. vous avez
  104. dan
  105. une maman
  106. de papa
  107. un bureau
  108. de werkkamer
  109. de winkel
  110. Wie is het?
  111. une chance
  112. Waar gaan jullie naartoe?
  113. C'est quoi?
  114. Ben je zeker?
  115. een verjaardag
  116. bon
  117. moi
  118. zij (mannelijk meervoud)
  119. jullie/u
  120. kijken
  121. ja
  122. een ogenblik
  123. une gare
  124. la gare
  125. content
  126. Tu es sûre?
  127. het huis
  128. dans
  129. Ja vais à ...
  130. avec
  131. de mama
  132. Il va où?
  133. wat
  134. ik
  135. oui
  136. een papa
  137. zij zijn (vrouwelijk)
  138. zij is
  139. tu es
  140. en
  141. la chance
  142. Waar ga je naartoe?
  143. prêt
  144. une école
  145. jij bent
  146. een werkkamer
  147. l'école
  148. zij hebben (mannelijk)
  149. een huis
  150. qui
  151. hij gaat
  152. formidabel
  153. il va
  154. un dîner
  155. le magasin
  156. formidable
  157. de school
  158. le jeu
  159. modern
  160. le dîner
  161. tot morgen
  162. C'est qui?
  163. jou
  164. au revoir
  165. salut
  166. ik ben
  167. Waar is hij?
  168. pourquoi
  169. à demain
  170. un anniver-saire
  171. je vais
  172. jullie zijn/ u bent
  173. wie
  174. het avondmaal
  175. zij (vrouwelijk meervoud)
  176. zij (enkelvoud)
  177. elle va
  178. goed
  179. ça va?
  180. aller
  181. beaucoup
  182. heel
  183. Het avondmaal is klaar.
  184. een mama
  185. Il est où?
  186. een geschenk
  187. goededag
  188. jullie gaan/ u gaat
  189. vous
  190. tot
  191. moderne
  192. de verjaardag
  193. met
  194. Zeker, natuurlijk!
  195. daar is/ daar zijn
  196. non
  197. waarom
  198. ils vont
  199. zeker
  200. le bureau
  201. Waar ben je?
  202. zij gaan (vrouwelijk)
  203. un garage
  204. bonjour
  205. la maman
  206. il est
  207. Regarde un peu
  208. voilà
  209. ils
  210. Ik ga naar ...
  211. elles
  212. veel
  213. la musique
  214. Kijk even.
  215. in
  216. hoe
  217. vous êtes
  218. être
  219. Waar gaat hij naartoe?
  220. ik ga
  221. un CD
  222. zij gaat
  223. een woonkamer
  224. quoi
  225. een spel
  226. avoir
  227. een station
  228. un papa
  229. een garage
  230. le CD
  231. Il va à ...
  232. jullie hebben/ u hebt
  233. de woonkamer
  234. vous allez
  235. nous avons
  236. de cd
  237. tot vanavond
  238. un magasin
  239. elles sont
  240. la maison
  241. tu as
  242. Ik ben hier.
  243. daar