handelsgewas – Gewas dat bestemd is voor de handel. Middellandse Zeeklimaat – Gematigd klimaat met een droge zomer en een zachte winter wet van Buys Ballot – Wind krijgt op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op lijzijde – De kant van een gebergte waar de droge lucht naar beneden komt. kooldioxide – Broeikasgas (CO2) dat aanwezig is in de atmosfeer en dat is opgeslagen in Begrippenlijst 4 vmbo-gt – Hoofdstuk 1 Weer en klimaat © Noordhoff Uitgevers 2019 steppeklimaat – Klimaat met weinig neerslag en een begroeiing van gras. Gassen die bijdragen aan het opwarmen van de aarde. hurricane – Enorme storm met windsnelheden van meer dan 200 kilometer per uur. landklimaat – Klimaat met een groot verschil tussen de zomer- en wintertemperatuur. intensieve landbouw – Landbouw waarbij veel gebruik wordt gemaakt van arbeid en/of tornado – Zie wervelwind. te handhaven. verwoestijning – Proces van verdroging waarbij het voor planten erg moeilijk wordt om zich nuttige neerslag – Neerslag die overblijft na verdamping. maximum – Zie hogedrukgebied. De geografische ligging van een plaats ten opzicht van de evenaar poolklimaat – Klimaat waarbij de temperatuur altijd onder de 0 °C blijft. passaatwind – Wind die van de subtropische hogedrukgebieden (30° N.B. en Z.B.) naar de Instrument om de luchtdruk te meten. waterbalans – Verschil tussen de hoeveelheid neerslag en de hoeveelheid verdamping. het zuidelijk halfrond naar links. je huid verbranden. tropisch regenwoudklimaat – Een klimaat met een maandtemperatuur boven de 18 °C met minimum – Zie lagedrukgebied. infiltreren / infiltratie – Het vermogen van de grond om water op te nemen. uv-straling – Ultraviolette straling van de zon de je niet kunt zien. Bij mooi helder weer kan zeespiegel. Wanneer de hemel bedekt is met wolken. klimaatgrafiek – Grafiek met de temperatuur en de neerslag van een plaats gedurende het neerslagintensiteit – De hoeveelheid neerslag die valt. aanvoer lucht van elders. Begrippenlijst 4 vmbo-gt – Hoofdstuk 1 Weer en klimaat © Noordhoff Uitgevers 2019 Kleine druppels die ontstaan uit waterdamp. verdroging – Een verschijnsel waarbij de grondwaterspiegel in de grond daalt waardoor Begrippenlijst 4 vmbo-gt – Hoofdstuk 1 Weer en klimaat © Noordhoff Uitgevers 2019 en rivieren terugstroomt naar zee. Er is een korte en een lange waterkringloop. Toerisme waarbij milieu, natuur en landschap niet aangetast worden. op te stijgen. methaan – Broeikasgas dat vrijkomt bij de poep van vee en bij moerassen. extensieve landbouw/veeteelt – Landbouw/veeteelt waarbij weinig gebruik wordt gemaakt aarde warmer wordt. voor zijn manier van leven. toendraklimaat – Klimaat waarbij zelfs in de zomer de temperatuur niet boven de 10 °C tropische lagedrukgordel – Een groot aantal lagedrukgebieden rond de evenaar. waterkringloop – Het proces waarbij water na verdamping via wolken, neerslag, grondwater uitgedrukt in graden. grondwater – Water dat in de bodem zit en dat je kunt gebruiken als drinkwater. hoogteligging – De ligging van een gebied, uitgedrukt in aantal meters boven de jaar. condenseert. woestijnklimaat – Klimaat met meestal hoge temperaturen en vrijwel geen neerslag. savanneklimaat – Klimaat met een maandtemperatuur boven de 18 °C met een droge en het hele jaar door veel regen. slurf onder de wolken. gematigd zeeklimaat – Klimaat waarin het verschil tussen de zomer- en wintertemperatuur klimaat – Het gemiddelde weer, gemeten over een periode van dertig jaar. De luchtlaag rond de aarde. neerslagverdeling – De verdeling van de neerslag over het jaar. Een wind die van het land naar de zee waait. piekafvoer – De grootste hoeveelheid water die een rivier in een korte tijd moet verwerken. wervelwind – Lokaal zeer sterke draaiwind met snelheden boven de 400 km per uur, en een fossiele brandstoffen. stuwingsregen – Regen die ontstaat wanneer lucht gedwongen wordt tegen een berghelling stijgingsregen – Regen die ontstaat als warme lucht opstijgt en daardoor afkoelt. isobaar – Lijn die plaatsen met een gelijke luchtdruk met elkaar verbindt. weerselementen – Dit zijn neerslag, temperatuur en wind. Water dat van een hooggelegen gebied naar een laag gebied stroomt. voedingsgewas – Gewas dat bestemd is voor eigen consumptie. van arbeid en/of kapitaal. Mate waarin de lucht bewolkt is. wind – Verplaatsing van lucht van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. neerslag – Regen, hagel, sneeuw, mist en ijzel. tropische orkaan – Enorme storm met windsnelheden van meer dan 200 kilometer per uur. frontale regen – Regen ontstaat doordat warme over koude lucht opstijgt waarna het luchtvochtigheid – De hoeveelheid vocht die in de lucht zit. Het afvoeren van water met behulp van buizen met kleine gaatjes. waterdamp – Als water verdampt, ontstaat het onzichtbare gas waterdamp. natte tijd. zonnekracht – De hoeveelheid uv-straling die de aarde bereikt verminderen. planten verdrogen. klein is en de neerslag het hele jaar door valt. werken. Een wind die van zee naar het land waait. evenaar waait. kapitaal per hectare of per dier. komt. vegetatiezone – Gebied met eigen soorten planten. versterkt broeikaseffect – Er komen te veel broeikasgassen in de atmosfeer, waardoor de weer – Toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en een bepaalde plaats. risicoperceptie – De mate waarin mensen risico’s inschatten om ergens te blijven wonen of Een maat die aangeeft hoeveel ruimte een persoon nodig heeft met neerslag. hazardmanagement – Maatregelen om de schade door natuurrampen zo klein mogelijk te Produceren zonder het vermogen van de aarde aan te tasten. hooggebergteklimaat – Een sneeuw- en ijsklimaat hoog in de bergen. hogedrukgebied – Een gebied met een hoge luchtdruk door dalende lucht. orkaankracht. klimaatfactoren – Breedteligging, hoogteligging, afstand tot zee, gesteldheid oppervlak en loefzijde – Die kant van een gebergte waar de lucht opstijgt, condenseert en neerslag valt. houden. natuurlijk broeikaseffect – De dampkring houdt warmte vast die de aarde uitstraalt. luchtdruk – Druk van het gewicht van de lucht op de aarde. irrigeren / irrigatie – Het kunstmatig bevloeien van land om de opbrengst te vergroten. klimaatverdrag – Verdrag tussen landen waarin afspraken staan om de CO2- uitstoot te voedselpiramide – Systeem waarbij planten en dieren elkaar nodig hebben om te leven. lagedrukgebied – Een gebied met lage luchtdruk waar de lucht stijgt. temperatuur – Hoe warm of koud het is, gemeten in graden. zeespiegelstijging – Stijging van de zeespiegel. Waterhoudende laag in de ondergrond. schaal van Beaufort – Windkrachtmeting. Windkracht 1 is windstil en windkracht 12 is handelsgewas – Gewas dat bestemd is voor de handel. Middellandse Zeeklimaat – Gematigd klimaat met een droge zomer en een zachte winter wet van Buys Ballot – Wind krijgt op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op lijzijde – De kant van een gebergte waar de droge lucht naar beneden komt. kooldioxide – Broeikasgas (CO2) dat aanwezig is in de atmosfeer en dat is opgeslagen in Begrippenlijst 4 vmbo-gt – Hoofdstuk 1 Weer en klimaat © Noordhoff Uitgevers 2019 steppeklimaat – Klimaat met weinig neerslag en een begroeiing van gras. Gassen die bijdragen aan het opwarmen van de aarde. hurricane – Enorme storm met windsnelheden van meer dan 200 kilometer per uur. landklimaat – Klimaat met een groot verschil tussen de zomer- en wintertemperatuur. intensieve landbouw – Landbouw waarbij veel gebruik wordt gemaakt van arbeid en/of tornado – Zie wervelwind. te handhaven. verwoestijning – Proces van verdroging waarbij het voor planten erg moeilijk wordt om zich nuttige neerslag – Neerslag die overblijft na verdamping. maximum – Zie hogedrukgebied. De geografische ligging van een plaats ten opzicht van de evenaar poolklimaat – Klimaat waarbij de temperatuur altijd onder de 0 °C blijft. passaatwind – Wind die van de subtropische hogedrukgebieden (30° N.B. en Z.B.) naar de Instrument om de luchtdruk te meten. waterbalans – Verschil tussen de hoeveelheid neerslag en de hoeveelheid verdamping. het zuidelijk halfrond naar links. je huid verbranden. tropisch regenwoudklimaat – Een klimaat met een maandtemperatuur boven de 18 °C met minimum – Zie lagedrukgebied. infiltreren / infiltratie – Het vermogen van de grond om water op te nemen. uv-straling – Ultraviolette straling van de zon de je niet kunt zien. Bij mooi helder weer kan zeespiegel. Wanneer de hemel bedekt is met wolken. klimaatgrafiek – Grafiek met de temperatuur en de neerslag van een plaats gedurende het neerslagintensiteit – De hoeveelheid neerslag die valt. aanvoer lucht van elders. Begrippenlijst 4 vmbo-gt – Hoofdstuk 1 Weer en klimaat © Noordhoff Uitgevers 2019 Kleine druppels die ontstaan uit waterdamp. verdroging – Een verschijnsel waarbij de grondwaterspiegel in de grond daalt waardoor Begrippenlijst 4 vmbo-gt – Hoofdstuk 1 Weer en klimaat © Noordhoff Uitgevers 2019 en rivieren terugstroomt naar zee. Er is een korte en een lange waterkringloop. Toerisme waarbij milieu, natuur en landschap niet aangetast worden. op te stijgen. methaan – Broeikasgas dat vrijkomt bij de poep van vee en bij moerassen. extensieve landbouw/veeteelt – Landbouw/veeteelt waarbij weinig gebruik wordt gemaakt aarde warmer wordt. voor zijn manier van leven. toendraklimaat – Klimaat waarbij zelfs in de zomer de temperatuur niet boven de 10 °C tropische lagedrukgordel – Een groot aantal lagedrukgebieden rond de evenaar. waterkringloop – Het proces waarbij water na verdamping via wolken, neerslag, grondwater uitgedrukt in graden. grondwater – Water dat in de bodem zit en dat je kunt gebruiken als drinkwater. hoogteligging – De ligging van een gebied, uitgedrukt in aantal meters boven de jaar. condenseert. woestijnklimaat – Klimaat met meestal hoge temperaturen en vrijwel geen neerslag. savanneklimaat – Klimaat met een maandtemperatuur boven de 18 °C met een droge en het hele jaar door veel regen. slurf onder de wolken. gematigd zeeklimaat – Klimaat waarin het verschil tussen de zomer- en wintertemperatuur klimaat – Het gemiddelde weer, gemeten over een periode van dertig jaar. De luchtlaag rond de aarde. neerslagverdeling – De verdeling van de neerslag over het jaar. Een wind die van het land naar de zee waait. piekafvoer – De grootste hoeveelheid water die een rivier in een korte tijd moet verwerken. wervelwind – Lokaal zeer sterke draaiwind met snelheden boven de 400 km per uur, en een fossiele brandstoffen. stuwingsregen – Regen die ontstaat wanneer lucht gedwongen wordt tegen een berghelling stijgingsregen – Regen die ontstaat als warme lucht opstijgt en daardoor afkoelt. isobaar – Lijn die plaatsen met een gelijke luchtdruk met elkaar verbindt. weerselementen – Dit zijn neerslag, temperatuur en wind. Water dat van een hooggelegen gebied naar een laag gebied stroomt. voedingsgewas – Gewas dat bestemd is voor eigen consumptie. van arbeid en/of kapitaal. Mate waarin de lucht bewolkt is. wind – Verplaatsing van lucht van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. neerslag – Regen, hagel, sneeuw, mist en ijzel. tropische orkaan – Enorme storm met windsnelheden van meer dan 200 kilometer per uur. frontale regen – Regen ontstaat doordat warme over koude lucht opstijgt waarna het luchtvochtigheid – De hoeveelheid vocht die in de lucht zit. Het afvoeren van water met behulp van buizen met kleine gaatjes. waterdamp – Als water verdampt, ontstaat het onzichtbare gas waterdamp. natte tijd. zonnekracht – De hoeveelheid uv-straling die de aarde bereikt verminderen. planten verdrogen. klein is en de neerslag het hele jaar door valt. werken. Een wind die van zee naar het land waait. evenaar waait. kapitaal per hectare of per dier. komt. vegetatiezone – Gebied met eigen soorten planten. versterkt broeikaseffect – Er komen te veel broeikasgassen in de atmosfeer, waardoor de weer – Toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en een bepaalde plaats. risicoperceptie – De mate waarin mensen risico’s inschatten om ergens te blijven wonen of Een maat die aangeeft hoeveel ruimte een persoon nodig heeft met neerslag. hazardmanagement – Maatregelen om de schade door natuurrampen zo klein mogelijk te Produceren zonder het vermogen van de aarde aan te tasten. hooggebergteklimaat – Een sneeuw- en ijsklimaat hoog in de bergen. hogedrukgebied – Een gebied met een hoge luchtdruk door dalende lucht. orkaankracht. klimaatfactoren – Breedteligging, hoogteligging, afstand tot zee, gesteldheid oppervlak en loefzijde – Die kant van een gebergte waar de lucht opstijgt, condenseert en neerslag valt. houden. natuurlijk broeikaseffect – De dampkring houdt warmte vast die de aarde uitstraalt. luchtdruk – Druk van het gewicht van de lucht op de aarde. irrigeren / irrigatie – Het kunstmatig bevloeien van land om de opbrengst te vergroten. klimaatverdrag – Verdrag tussen landen waarin afspraken staan om de CO2- uitstoot te voedselpiramide – Systeem waarbij planten en dieren elkaar nodig hebben om te leven. lagedrukgebied – Een gebied met lage luchtdruk waar de lucht stijgt. temperatuur – Hoe warm of koud het is, gemeten in graden. zeespiegelstijging – Stijging van de zeespiegel. Waterhoudende laag in de ondergrond. schaal van Beaufort – Windkrachtmeting. Windkracht 1 is windstil en windkracht 12 is
(Print) Use this randomly generated list as your call list when playing the game. There is no need to say the BINGO column name. Place some kind of mark (like an X, a checkmark, a dot, tally mark, etc) on each cell as you announce it, to keep track. You can also cut out each item, place them in a bag and pull words from the bag.
handelsgewas – Gewas dat bestemd is voor de handel.
Middellandse Zeeklimaat – Gematigd klimaat met een droge zomer en een zachte winter
wet van Buys Ballot – Wind krijgt op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op
lijzijde – De kant van een gebergte waar de droge lucht naar beneden komt.
kooldioxide – Broeikasgas (CO2) dat aanwezig is in de atmosfeer en dat is opgeslagen in
Begrippenlijst 4 vmbo-gt – Hoofdstuk 1 Weer en klimaat © Noordhoff Uitgevers 2019
steppeklimaat – Klimaat met weinig neerslag en een begroeiing van gras.
Gassen die bijdragen aan het opwarmen van de aarde.
hurricane – Enorme storm met windsnelheden van meer dan 200 kilometer per uur.
landklimaat – Klimaat met een groot verschil tussen de zomer- en wintertemperatuur.
intensieve landbouw – Landbouw waarbij veel gebruik wordt gemaakt van arbeid en/of
tornado – Zie wervelwind.
te handhaven.
verwoestijning – Proces van verdroging waarbij het voor planten erg moeilijk wordt om zich
nuttige neerslag – Neerslag die overblijft na verdamping.
maximum – Zie hogedrukgebied.
De geografische ligging van een plaats ten opzicht van de evenaar
poolklimaat – Klimaat waarbij de temperatuur altijd onder de 0 °C blijft.
passaatwind – Wind die van de subtropische hogedrukgebieden (30° N.B. en Z.B.) naar de
Instrument om de luchtdruk te meten.
waterbalans – Verschil tussen de hoeveelheid neerslag en de hoeveelheid verdamping.
het zuidelijk halfrond naar links.
je huid verbranden.
tropisch regenwoudklimaat – Een klimaat met een maandtemperatuur boven de 18 °C met
minimum – Zie lagedrukgebied.
infiltreren / infiltratie – Het vermogen van de grond om water op te nemen.
uv-straling – Ultraviolette straling van de zon de je niet kunt zien. Bij mooi helder weer kan
zeespiegel.
Wanneer de hemel bedekt is met wolken.
klimaatgrafiek – Grafiek met de temperatuur en de neerslag van een plaats gedurende het
neerslagintensiteit – De hoeveelheid neerslag die valt.
aanvoer lucht van elders.
Begrippenlijst 4 vmbo-gt – Hoofdstuk 1 Weer en klimaat © Noordhoff Uitgevers 2019
Kleine druppels die ontstaan uit waterdamp.
verdroging – Een verschijnsel waarbij de grondwaterspiegel in de grond daalt waardoor
Begrippenlijst 4 vmbo-gt – Hoofdstuk 1 Weer en klimaat © Noordhoff Uitgevers 2019
en rivieren terugstroomt naar zee. Er is een korte en een lange waterkringloop.
Toerisme waarbij milieu, natuur en landschap niet aangetast worden.
op te stijgen.
methaan – Broeikasgas dat vrijkomt bij de poep van vee en bij moerassen.
extensieve landbouw/veeteelt – Landbouw/veeteelt waarbij weinig gebruik wordt gemaakt
aarde warmer wordt.
voor zijn manier van leven.
toendraklimaat – Klimaat waarbij zelfs in de zomer de temperatuur niet boven de 10 °C
tropische lagedrukgordel – Een groot aantal lagedrukgebieden rond de evenaar.
waterkringloop – Het proces waarbij water na verdamping via wolken, neerslag, grondwater
uitgedrukt in graden.
grondwater – Water dat in de bodem zit en dat je kunt gebruiken als drinkwater.
hoogteligging – De ligging van een gebied, uitgedrukt in aantal meters boven de
jaar.
condenseert.
woestijnklimaat – Klimaat met meestal hoge temperaturen en vrijwel geen neerslag.
savanneklimaat – Klimaat met een maandtemperatuur boven de 18 °C met een droge en
het hele jaar door veel regen.
slurf onder de wolken.
gematigd zeeklimaat – Klimaat waarin het verschil tussen de zomer- en wintertemperatuur
klimaat – Het gemiddelde weer, gemeten over een periode van dertig jaar.
De luchtlaag rond de aarde.
neerslagverdeling – De verdeling van de neerslag over het jaar.
Een wind die van het land naar de zee waait.
piekafvoer – De grootste hoeveelheid water die een rivier in een korte tijd moet verwerken.
wervelwind – Lokaal zeer sterke draaiwind met snelheden boven de 400 km per uur, en een
fossiele brandstoffen.
stuwingsregen – Regen die ontstaat wanneer lucht gedwongen wordt tegen een berghelling
stijgingsregen – Regen die ontstaat als warme lucht opstijgt en daardoor afkoelt.
isobaar – Lijn die plaatsen met een gelijke luchtdruk met elkaar verbindt.
weerselementen – Dit zijn neerslag, temperatuur en wind.
Water dat van een hooggelegen gebied naar een laag gebied stroomt.
voedingsgewas – Gewas dat bestemd is voor eigen consumptie.
van arbeid en/of kapitaal.
Mate waarin de lucht bewolkt is.
wind – Verplaatsing van lucht van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied.
neerslag – Regen, hagel, sneeuw, mist en ijzel.
tropische orkaan – Enorme storm met windsnelheden van meer dan 200 kilometer per uur.
frontale regen – Regen ontstaat doordat warme over koude lucht opstijgt waarna het
luchtvochtigheid – De hoeveelheid vocht die in de lucht zit.
Het afvoeren van water met behulp van buizen met kleine gaatjes.
waterdamp – Als water verdampt, ontstaat het onzichtbare gas waterdamp.
natte tijd.
zonnekracht – De hoeveelheid uv-straling die de aarde bereikt
verminderen.
planten verdrogen.
klein is en de neerslag het hele jaar door valt.
werken.
Een wind die van zee naar het land waait.
evenaar waait.
kapitaal per hectare of per dier.
komt.
vegetatiezone – Gebied met eigen soorten planten.
versterkt broeikaseffect – Er komen te veel broeikasgassen in de atmosfeer, waardoor de
weer – Toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en een bepaalde plaats.
risicoperceptie – De mate waarin mensen risico’s inschatten om ergens te blijven wonen of
Een maat die aangeeft hoeveel ruimte een persoon nodig heeft
met neerslag.
hazardmanagement – Maatregelen om de schade door natuurrampen zo klein mogelijk te
Produceren zonder het vermogen van de aarde aan te tasten.
hooggebergteklimaat – Een sneeuw- en ijsklimaat hoog in de bergen.
hogedrukgebied – Een gebied met een hoge luchtdruk door dalende lucht.
orkaankracht.
klimaatfactoren – Breedteligging, hoogteligging, afstand tot zee, gesteldheid oppervlak en
loefzijde – Die kant van een gebergte waar de lucht opstijgt, condenseert en neerslag valt.
houden.
natuurlijk broeikaseffect – De dampkring houdt warmte vast die de aarde uitstraalt.
luchtdruk – Druk van het gewicht van de lucht op de aarde.
irrigeren / irrigatie – Het kunstmatig bevloeien van land om de opbrengst te vergroten.
klimaatverdrag – Verdrag tussen landen waarin afspraken staan om de CO2-uitstoot te
voedselpiramide – Systeem waarbij planten en dieren elkaar nodig hebben om te leven.
lagedrukgebied – Een gebied met lage luchtdruk waar de lucht stijgt.
temperatuur – Hoe warm of koud het is, gemeten in graden.
zeespiegelstijging – Stijging van de zeespiegel.
Waterhoudende laag in de ondergrond.
schaal van Beaufort – Windkrachtmeting. Windkracht 1 is windstil en windkracht 12 is